Ontwikkelingen in het landelijk gebied

Hoe is het landschap rond Zutphen gevormd en welke ontwikkelingen zijn er mogelijk? Wij laten het u zien op een interactieve kaart. Op deze kaart ziet u de verschillende, nog kenmerkende, landschapstypen in het landelijk gebied van Zutphen. Met foto's, informatie en video's.

Bekijk de interactieve kaart

Ontwikkelingen in het landelijk gebied

Het landschap rond Zutphen kreeg na de laatste IJstijd, zo’n 13.000 jaar geleden, zijn vorm: hoge zandruggen, doorsneden door beken en riviertjes, waarlangs weer rivierduinen ontstonden. Het was een glooiend waterrijk gebied, rijk aan voedselbronnen.

Al meer dan 10.000 jaar bewoning

Al meer dan 10.000 jaar wonen er mensen in de omgeving van Zutphen. De eerste bewoners waren jagers-verzamelaars. Veel van hun jachtkampen zijn bij archeologische opgravingen teruggevonden.

Ongeveer 5000 jaar geleden vestigden de eerste boeren zich op de vruchtbare gronden. Die locaties zijn tegenwoordig nog goed te herkennen aan de naam enken: Leestense enk, Looërenk, Warkense enk, Wolfelerenk (Voorsterallee).

Markegenootschappen

Rond 350 na Christus ontstonden veel nieuwe nederzettingen op de rivierduinen. Eén ervan was Zutphen en die plaats werd het centrum van de streek. De plaats groeide al vroeg uit tot stad. Doordat er meer mensen kwamen, nam ook de vraag om voedsel toe. Zo ontstonden onder andere de ‘markegenootschappen’.

In een markegenootschap beheerden en gebruikten ‘vrije boeren’ samen gemeenschappelijke gronden. Vrije boeren waren niet afhankelijk van een adellijk of kerkelijk grondbezitter. Elke boer had een waardeel in de marke: evenredig recht om veel te weiden op gemeenschappelijke gronden.

Landgoederen

De adellijken en rijken uit die tijd bezaten een groot deel van de gronden in het gebied en stichtten daar landgoederen. Voorbeelden zijn Huize ’t Velde, Huis de Voorst, havezate het Meyerink en voormalige landgoederen uit latere tijd, zoals Blek en Hoekendaal. Het landgoed, de havezate of versterkte boerderij lag vaak naast de enk op een kleine zandrug; op de overgang van laag naar hoog.

Intensievere landbouw veranderde het landschap

Vanaf 1800 werd de landbouw intensiever. Markegronden werden weer verdeeld en intensiever benut. Ook werden de tot dan toe woeste gronden (vooral heidevelden en natte gebieden) ontgonnen.

Deze verdeling had gevolgen voor het landschap: nieuwe boerderijen ontstonden op lagere delen in het landschap. Perceelranden werden gemarkeerd met houtsingels en sloten. Nieuwe bossen werden aangeplant, terwijl er meer bomen langs de wegen kwamen (laanbeplanting). De open ruimten die ontstonden en de toegenomen beplanting zorgden over het algemeen voor een meer kleinschalig landschap.

De nieuwe vorm van landbouw had ook gevolgen voor de waterhuishouding. Beken (vaak ‘laken’ genoemd) werden gekanaliseerd. Ook werden nieuwe laken gegraven, die voor afwatering van het gebied moesten zorgen.

Explosieve groei van landelijk gebied

Het aantal boerderijen groeide explosief. Vooral in de periode 1907 tot 1958 kwamen er veel boerderijen bij. Hierdoor zijn nog maar een klein aantal ‘open’ plekken aanwezig.

Het ontwateringsstelsel breidde uit. Ook de afname van de meanderende Berkel veranderde het landschap. Voor de landgoederen werden voormalige (open) heidevelden beplant met bos, als exploitatiebos. De oeroude enkcomplexen houden wel het open karakter en blijven daarmee herkenbaar.

Intensieve landbouw en ruilverkaveling

In de 2e helft van de 20e eeuw wordt de agrarische landbouw intensiever en ontstaat de ruilverkaveling. De hoeveelheid bos neemt hierdoor flink af, waardoor het buitengebied een meer open karakter krijgt. Er komen nieuwe wegen en ook de uitbreiding beïnvloedt het landschap.

 

De informatie op de kaart, als tekst

De kaart geeft een beschrijving van de verschillende landschappen. U kunt ze hieronder ook lezen.

Uiterwaarden

Het uiterwaardenlandschap ligt in de laagten van het IJsseldal.

Langs de IJssel is in de afgelopen 3 eeuwen een open en grootschalig landschap ontstaan. Op sommige plaatsen zijn boomsingels aangelegd van (knot)wilgen of is spontaan wilgenbos opgeschoten. Het is een van oorsprong nat gebied met voornamelijk hooi- en weilanden.

In de middeleeuwen was de IJssel er veel actiever en breder. De rivier meanderde in het huidige uiterwaardenlandschap. In 1357, 1407 en 1604 is de IJssel door kanalisatie versmald. Dit bepaalde de huidige loop van de IJssel en de vorming van het uiterwaardenlandschap zoals wij het nu kennen.

De kronkelwaarden

De kronkelwaarden liggen in de lage delen van het IJsseldal.

Ten noorden van De Hoven, ingeklemd door de oude Empermeander van de IJssel. Het zijn de afgesneden stukken van de uiterwaarden die ontstonden door het opschuiven, afkalven, afsnijden van de IJssel.

Klei als grondstof voor bakstenen

De rivier en haar meanders zetten veel klei af in het overstromingsgebied. Klei is een geschikte grondstof voor de productie van bakstenen. Al vanaf de 14e eeuw zijn De Overmarsch en de steenfabricage met elkaar verbonden.

Langs de Kanonsdijk werd in 1595 een steenfabriek gebouwd. Deze fabriek is inmiddels verdwenen, maar het erf bestaat nog altijd en herinnert aan het belang van deze industrie voor de ontwikkeling van Zutphen als geheel. Ook het verdwenen Tichelhuys bij Huize de Marsch uit 1371 was een aanwijzing dat de baksteenindustrie belangrijk was voor het gebied.

Huize de Marsch

Eén van de 1e karakteristieke gebouwen uit De Hoven was Huize de Marsch. De 1e vermelding daarvan dateert uit 1272, maar de adellijke familie Van de Marsch komt al in 1231 voor in de geschreven documenten. In 1572 werd het kasteel geheel verwoest, maar 20 jaar later werd het geheel herbouwd. Nu zijn de funderingen van dit landgoed nog goed te zien. Een rij fruitbomen markeert de loop van de voormalige gracht.

Deze oeverwal, die midden in De Overmarsch is afgezet, is nog duidelijk herkenbaar. Met een hoogte van 7 à 8 meter boven NAP steekt het iets boven de lagere komgronden uit. De oeverwal heeft een afwisselende breedte van 300 tot 700 meter. De wal loopt vanuit het oosten over een lengte van 3 kilometer vanaf De Hoven tot aan het westelijke puntje. Op deze punt is boerderij Erve Brink gevestigd.

Ruilverkaveling

De laatste grote landschappelijke ingreep was de ruilverkaveling in de 2e helft van de 20e eeuw. Dit zorgde voor schaalvergroting in de landbouw. Er kwamen nieuwe landbouwwegen met populierenlanen en de ontwatering verbeterde.

De historische verkavelingsstructuur tussen de rivier en kasteel De Marsch is hierdoor niet meer goed herkenbaar. De oudste elementen die nog aanwezig zijn, zijn de Empermeander en de oude Weg naar Voorst zoals deze tot aan het begin van de negentiende eeuw richting Empe liep.

Oeverwal, rivierduin

De rivierduinen zijn de hogere delen in het IJsseldal en zijn zandige afzettingen door wind.

We vinden ze bij Bronsbergen, onder diverse wijken (Hoge West, Ooyerhoek, Deventerwegkwartier) en onder de binnenstad van Zutphen. Van oudsher werd op de hogere delen langs de rivier gewoond. Het landschap is halfopen. Het ziet er heel anders uit dan het zeer open landschap van de uiterwaarden.

Landschap raakte versnipperd

Op de oeverwal/rivierduinen vond een mix van akkerbouw, veeteelt en fruitteelt plaats. Door uitbreidingen van de stad en het toevoegen van stedelijke functies raakte het landschap sterk versnipperd. Het kleinschalige karakter van de rivierduinen is verdwenen.

Rivierduin

Het gebied Bronsbergen is gevormd als uiterwaardengebied. De IJssel wordt hier begrensd door een hoge rivierduin. Tussen Bronsbergen en Vierakker ligt een laagte. In de tijd dat de Baakse overlaat nog functioneerde, trad hier regelmatig wateroverlast op.

Oeverwallen

Bij Bronsbergen heeft de IJssel zijn bedding steeds verlegd. Hierdoor ontstond een patroon van parallel lopende ruggen (oeverwallen) en laagten. De beplanting op deze ruggen maakt dit waardevolle landschappelijke kenmerk goed herkenbaar.

Doordat de IJssel steeds verder naar het oosten ging stromen, werd het rivierduin bij Bronsbergen tijdens de middeleeuwen steeds kleiner.

Oorspronkelijk had het landschap hier een besloten karakter. De aanleg van het recreatiepark Bronsbergen – in de laagte tussen Bronsbergen en de hogere gronden van Vierakker – heeft de oorspronkelijke kleinschaligheid aangetast.

Beekdal

Het beekdallandschap ligt in de lage delen van de dekzandruggen.

Langs de beeklopen van de Berkel, de Onderlaatsche Laak en de Vierakkersche Laak is een open gebied ontstaan met her en der boomsingels en broekbosjes. Het is een nat gebied met vooral hooi- en weilanden. De bebouwing staat vooral op de overgang van het beekdal en, bij de Berkel, van het enken- of kampenlandschap.

Ontwatering van het gebied

Door sterke ontwatering verminderde het natte karakter. Daardoor werden de gronden geschikter voor gemengd agrarisch gebruik. De beeklopen zijn veelal rechtgetrokken en de houtsingels gerooid. Hierdoor is de samenhang tussen de verschillende elementen vaak sterk verminderd.

Lange zichten

Parallel aan de Berkel ligt het rivierdal met een strokenverkaveling, haaks op de rivier en met dalvormige laagtes. Op de overgangen van het beekdal naar de aangrenzende landschappen zijn enkele landgoederen. Lange zichten over de open gras- en hooilanden bepalen hier het beeld, soms afgewisseld met broekbosjes aan de rivier en/of beek. Langs de Lage Lochemseweg liggen groene erven.

Broekland

De broeklanden van het Leestensche Broek vormen de overgang tussen het dekzandgebied met kampen en essen en het IJsseldal.

De beplanting langs de wegen en de Leestense Laak geven structuur aan het landschap. Door de lage ligging en slechte ontwatering kent het broekgebied geen lange geschiedenis van intensief agrarisch gebruik.

Leestense veld

Voor 1850 was het Leestense veld een nat en open heideveld met plukjes elzenbos. De natte heidegronden zijn omgevormd tot grote landgoedbossen, die vaak particulier eigendom waren. Het hout werd voor diverse doeleinden gebruikt. Na de kap werden de gronden geschikt gemaakt voor landbouw. Dit is nu zichtbaar in het rechte wegenpatroon en de blokvormige kavels met veel sloten.

Beboste percelen, weiden en akkers wisselen elkaar af en bepalen het karakter van het gebied. De belangrijkste structurerende elementen zijn de Hekkelerdijk en Dennendijk (rechte wegen) en de Vierakkerse Laak en Leestense Laak.

Leestense Broek

Het Leestense Broek was een nat heidegebied. Het was de gemeenschappelijke markegrond van de marke Leesten. Na de opheffing van de marke zijn in de loop van de 19de eeuw de gronden verdeeld en ontgonnen. Door de afwisseling van kleine bospercelen, weiden en akkers heeft het gebied een kleinschalig karakter.

Markegenootschappen

Voor de ontginning en het beheer van de woeste gronden richtten de grondeigenaren markegenootschappen op. Hierdoor kon de boerenbevolking nieuwkomers weren. De woeste markegronden waren erg belangrijk voor het weiden van het vee, het steken van plaggen ter bemesting van de akkers op de enken en het kappen van hout.

Broekontginning

De broekontginning is een jong landschapstype. Pas in de 19e eeuw werden de lagere natte gronden van de dekzandvlaktes ontgonnen. Doordat ontwateringtechnieken steeds beter werden, werd het mogelijk deze gebieden geschikt te maken voor de landbouw.

Het landschap van het Leestense Broek is rechtlijnig ontgonnen. De natte gronden, juist kenmerkend voor broekgronden, zijn ingeplant met bos. Het landschap heeft een grote maat en schaal en het verkavelingspatroon is rationeel. Dit betekent dat het gebied ingedeeld is op de tekentafel.

Boerderijen zijn er relatief weinig en komen zeer verspreid in het landschap voor. Het rationele karakter van dit landschap kan door het herstellen en ontwikkelen van robuuste groene structuren versterkt worden. Binnen de robuuste groenstructuren is er ruimte voor efficiënte landbouw.

Kampen en essen

Dit landschap wordt gekenmerkt door een onregelmatige verkaveling en kronkelige wegen.

De gronden op de hogere delen van de dekzandvlaktes en op de grotere dekzandruggen werden al vroeg in cultuur gebracht. De eerste tekenen van agrarisch gebruik dateren uit de Nieuwe steentijd (ca. 4500 jaar geleden). In de late Bronstijd en IJzertijd (ongeveer 1000 voor Christus tot begin jaartelling) was het zelfs dichtbevolkt. Er lagen zeker zoveel boerderijen als in de middeleeuwen.

In de Romeinse tijd nam de bevolking af, maar in de vroege middeleeuwen (van het jaar 0 tot ongeveer 850 na Christus) begon de bevolking op het platteland weer te groeien. De oudste landbouwgronden, de enken, waren ook nu weer in trek. Kenmerkend zijn de boerderijen rondom de enk.

Vruchtbaar esdek

De enken hebben een typisch bolling. Die bolling ontstond doordat de grond eeuwenlang werd opgehoogd met heideplaggen, vermengd met mest. Dit leverde een vruchtbaar ‘esdek’ op, geschikt voor de landbouw.

Enken heten in andere delen van het land 'essen'. Ze hebben een open karakter. De randen van de enk zijn omzoomd door beplanting en de agrarische erven.

Kampen zijn kleinschaliger

Het verschil tussen het kampen- en enkenlandschap is de maat en schaal van de ontginningen. Het kampenlandschap is individueler ontgonnen op de kleinere dekzandkopjes in en langs de lager gelegen gebieden. Het heeft een kleinere landschappelijke maat en schaal dan het enkenlandschap.

Warken

Dit gebied zien we terug in Warken. Kenmerkend voor het landschap zijn een onregelmatige verkaveling en kronkelige wegen. Houtwallen, bosjes, erfbeplanting en wegbeplanting vormen dit kleinschalige landschap. Het landschap had oorspronkelijk reliëf. Bij de ruilverkaveling is het land geëgaliseerd, waardoor het reliëf veelal verloren ging.

Afwisseling tussen open en besloten en variatie in bebouwing en functies is kenmerkend voor dit landschap. De Warkense enk is nog wel goed herkenbaar, ook als wordt de enk niet meer alleen voor akkerbouw gebruikt. Rond de enk liggen nog steeds agrarische bedrijven die al meer dan 1000 jaar bestaan.

Kleinschalige agrarische percelen

Traditioneel voeren de boerenbedrijven op de zandgronden een gemengd bedrijf. Tot ver in de 18e eeuw was de veehouderij zwak ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Voor de boeren was continuïteit en bestaanszekerheid belangrijker dan winst maken. Zo ontstonden kleinschalige agrarische percelen, die nog steeds zichtbaar zijn.

Invloed van de marken

De vorming van marken heeft eveneens invloed gehad in de huidige verschijningsvorm van het landschap. De marke was als onverdeeld grondgebied in gezamenlijk eigendom van de eigenaren van de boerderijen rond het enkcomplex, die elk een vastgesteld aandeel hadden. Hoe groter het aandeel in de marke, des te meer macht had de boer in de boermarke. Dit uitte zich tevens in de grootte en het aanzien van de bebouwing. Via deze markegenootschappen konden ook nieuwkomers op de agrarische markt geweerd worden.

In het oude agrarische cultuurlandschap zijn de hoogteverschillen (Warkense enk!) nog goed zichtbaar wat een grote (recreatieve) waarde heeft. Ook de Warkense Molen kent een recreatieve aantrekkingskracht met het bakkerijmuseum. Het gebied kenmerkt zich verder door de afwisseling van agrarische bedrijven en woningen.

Bos en landgoederen

De bossen liggen op de hogere gelegen dekzandvlaktes en -welvingen in het oosten van de gemeente.

Deze hogere gronden waren in het verleden in gebruik als heidevelden met aan de randen kleinschalige kampontginningen. Later zijn deze gronden vanuit de landgoederen vaak omgevormd naar bos, nodig voor houtproductie.

Een deel kenmerkt zich als een parkachtig landschap met in het noorden de bossen- en lanenstructuur van landgoed ’t Velde. Bebouwing en landschap vormen hier een eenheid, met statige huizen, lange lanen en grote bosgebieden.